5 december

De wet van de voorziening

De eerste wet betreffende het geven stamt uit de geestelijke wereld. Geef allen, die je ontmoet of met wie je in aanraking komt, een deel van je gebed, je tijd, jezelf, je liefde en je gedachten. Dit geven moet je allereerst in praktijk brengen.
Geef daarna van de goederen en het geld van deze wereld, zoals dit alles jou gegeven werd. Het geven van geld en stoffelijke dingen, zonder dat je er eerst een gewoonte van hebt gemaakt om elke dag, elk uur, in toenemende mate op een hoger plan te geven, is verkeerd.
Geef, geef, ja geef het beste van wat je bezit aan allen, die het nodig hebben. Wees grote gevers - grote gevers.
Geef gelijk Mijn Vader in de hemelen geeft, zoals Ik heb gezegd. Hij laat Zijn zon opgaan over bozen en goeden, en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Herinner je, wat Ik je eerder heb gezegd: geef naar behoefte, nooit naar verdienste. Je gelijkt het meest op die Vader in de hemel, de Grote Gever, als je geeft met de gedachte, dat je in een wezenlijke nood moet voorzien.
Naar de mate waarin jezelf ontvangt, moet je voorzien in de behoeften van hen, die Ik bij je breng. Zonder vragen, zonder beperking. In welke relatie zij tot je staan, of zij aan je verwant zijn of niet, mag nooit van invloed zijn. Alleen hun nood moet maatgevend voor je zijn. Bid, dat je grote gevers mag worden.

Volmaakt resultaat

Buig voor Mijn aanspraken.
Gehoorzaam aan Mijn wil, dat is Gods wil, want Mijn SPIJZE was altijd de wil te doen van Hem die Mij gezonden had. Door aan die wil te gehoorzamen, deze je eigen te maken, moet al wat je wilt worden toegestaan.
Die wil is scheppend, waarborgt een volmaakt resultaat, en aangezien het Gods wil is (Een en ondeelbaar), verzekert hij de mens van al wat uit God is - liefde, vrede, blijdschap, kracht, in de mate waarin een van Zijn schepselen deze in zich op kan nemen.